In de pluimveesector draait het allemaal om de productie van vlees en eieren voor de levensmiddelenindustrie. Daarnaast kunnen ook reststoffen zoals droge mest en drijfmest een aanzienlijk voordeel opleveren. Deze reststoffen – of kunnen we beter spreken van bijproducten of koppelproducten? – worden (in Duitsland) sinds geruime tijd steeds interessanter voor veehouderijen. Dat komt doordat de voedingsstoffen en organische bestanddelen die deze producten bevatten steeds waardevoller worden (zie Tabel 1). Vooral voor pluimveehouders in regio's met een hoge veedichtheid is dit een interessante ontwikkeling, omdat de restproducten die voorheen als problematisch werden gezien, tot aantrekkelijke nevenproducten kunnen worden getransformeerd.
Droge mest en drijfmest van kippen verzilveren
Hoe waardevol is mest?
Gemiddelde voedingsstoffengehalte in organische mest (verse organische stof)
Droge mest | DS-gehalte (%) | N (kg/m³, t) | P₂O₅(kg/m³, t) | K₂O (kg/m³, t) |
Kalkoenmest 50% (in t) | 50 | 19,1 | 18,1 | 16,4 |
Eendenmest (in t) | 30 | 4 | 3 | 11 |
Ganzenmest (in t) | 30 | 8 | 6 | 11 |
Vleeskuikenmest (in t) | 55 | 28 | 21 | 23 |
Kippenmest (in t) | 30 | 18,1 | 12,5 | 10,4 |
Kippenmest 60% T (in t) | 60 | 29,9 | 22 | 20,2 |
Pluimveemest | ||||
Verse kippenmest (in t) | 28 | 17 | 11,4 | 10 |
Droge kippenmest (in t) | 50 | 25,5 | 20,1 | 17,5 |
Gedroogde kippenmest (in t) | 70 | 32 | 27,7 | 22,8 |
De mest die uit de productie voortkomt kan op allerlei manieren worden gebruikt, en zo een interessante bijdrage leveren aan de bedrijfsresultaten. Hoe interessant en duurzaam die bijdrage is, heeft de pluimveehouder voor een groot deel zelf in de hand. Een deel van de mest kan bijvoorbeeld als waardevolle mest voor de eigen akkers worden gebruikt. Hiermee kunnen de kosten voor minerale meststoffen worden gedrukt en kan het humusgehalte in de bodem worden verbeterd.
In het bijzonder in regio's met een lage veedichtheid is veel vraag naar mest. Loonbedrijven die zich specialiseren in de handel en levering van organische mest, halen deze op uit regio's met veel veehouderijen en brengen die naar gebieden waar de veedichtheid laag is. Voor pluimveehouders in gebieden met een hoge veedichtheid betekende dit vaak dat ze zo goed als niets voor hun mest kregen of er zelfs voor moesten betalen om het op te laten halen.
Met de uitbraak van de oorlog van Rusland tegen Oekraïne en de energiecrisis die daaruit voortvloeide stegen de prijzen van minerale mest plotseling sterk (zie Grafiek 1). Tegelijkertijd nam de vraag naar droge mest en drijfmest van kippen plotseling sterk toe, waardoor de boeren hun mest toen wel vaak tegen een goede prijs kwijt konden. Inmiddels zijn de prijzen echter weer gedaald. De verwachting is dat deze op de langere termijn zullen stabiliseren op een iets hoger niveau dan voor de energiecrisis.
Bij de vraag ‘Hoeveel is mijn mest waard?’ speelt de verplichting overeenkomstig de Europese klimaatwet om tussen nu en 2030 de netto‑uitstoot van broeikasgassen met ten minste 55% te verminderen ten opzichte van 1990 en Europa tegen 2050 klimaatneutraal te maken, een beslissende rol. Dat betekent niets anders dan dat fossiele energiedragers steeds duurder worden en na 2050 helemaal niet meer mogen worden gebruikt.
Stallen van eendagskuikens moeten bijvoorbeeld bij het opstarten van een ronde tot 33°C worden verwarmd, wat veel energie kost. Hiervoor wordt in veel gevallen aardgas gebruikt. Maar wat kunnen vleeskuikenhouders doen om hun energiekosten te verlagen en tegelijkertijd bij te dragen aan een klimaatneutrale productie? Op deze vraag bestaat geen eenvoudig antwoord, omdat het probleem veelledig is.
Een belangrijke term is: circulaire economie. Pluimveehouders die naast de opfok van hun dieren ook biogas produceren, kunnen met de restwarmte niet alleen hun stallen verwarmen, maar ook zelf elektriciteit opwekken. Door dus zelf duurzame biogas te produceren, kan het gebruik van fossiele energiedragers (met name aardgas) dan ook enorm worden verlaagd.
En omdat alle voedingsstoffen vrijwel volledig in het restproduct van de biogasproductie achterblijven, kan dit zogenoemde digestaat perfect worden gebruikt als meststof op de akkers en weilanden. Om te kunnen bepalen in hoeverre het digestaat voldoet aan de vereisten van een goede meststof, moet wel het voedingsstoffengehalte worden geanalyseerd.
Niet alle pluimveehouders hebben echter een biogasinstallatie, en dat hoeft ook niet, omdat de kippenmest ook aan mestverwerkende bedrijven kan worden verkocht. Vooral in de veredelingsregio's, is dit al langere tijd gebruikelijk, en zien we dit steeds vaker. De reden daarvoor is dat mais steeds duurder wordt en vergistingsbedrijven op zoek zijn naar goedkopere alternatieven.
Daarnaast is er in toenemende mate kritiek op de grootschalige teelt van mais voor de productie van biogas, want waar mais wordt geteeld voor biogas kan geen voedsel worden verbouwd.
En met 150 tot 200 m3 biogas per ton verse massa is dierlijke mest dan ook een interessant alternatief.
En de ontwikkeling gaat verder, met als sleutelwoord ‘biomethaan’. Naast de productie van biogas als energiebron, kan het ook interessant zijn om het geproduceerde biogas op te waarderen tot biomethaan. Dat geldt met name voor grotere installaties en installaties waarvoor de EEG-subsidie na twintig jaar afloopt.
Biomethaan heeft het grote voordeel dat het chemisch identiek is aan aardgas en in het bestaande aardgasnet kan worden geïnjecteerd. Dit maakt een veelzijdig gebruik van biomethaan mogelijk, zowel voor de opwekking van elektriciteit en warmte, als voor de brandstoffenmarkt.
Wat betekent dat voor de kippenmest? In Duitsland produceren zo'n 250 installaties biomethaan, en daar komen er dagelijks meer bij. Voor deze installaties is kippenmest prima geschikt als vergistingsproduct en vergistingsbedrijven zijn dan ook bereid te betalen voor mest uit de pluimveesector. Aan te raden is echter om hiervoor langlopende contracten af te sluiten.
Kippenmest heeft zich, vooral in regio's met een hoge veedichtheid, ontwikkeld van ‘lastig’ restproduct tot waardevol bijproduct. De mest kan traditioneel als organische meststof op de akkers of als bron voor de productie van biogas worden gebruikt.
Om de klimaatdoelen zoals beschreven in dit artikel te kunnen realiseren, zal biomethaan in de toekomst echter steeds belangrijker worden voor de brandstofsector, zeker als het kan worden geproduceerd met ‘reststoffen’ zoals kippenmest.
Wanneer veehouders (in een eigen of gezamenlijke installatie) zelf biomethaan produceren, ontstaat er dankzij het broeikasgasquotum (BKG-quotum) nog een voordeel: bedrijven die in Duitsland CO2-uitstotende brandstoffen (diesel en benzine) verkopen, moeten de uitstoot van broeikasgassen die bij de verbranding van deze brandstoffen ontstaan compenseren. Biomethaanproducenten kunnen op hun beurt hun BKG-quota verkopen aan brandstofuitstotende bedrijven, zoals Shell.
Naast alle positieve ontwikkelingen op de Duitse biomethaanmarkt is niet alles rozengeur en maneschijn. Er worden namelijk grote hoeveelheden biobrandstof die als ‘klimaatvriendelijk’ zijn goedgekeurd overeenkomstig de Richtlijn hernieuwbare energie II (RED II) uit China geïmporteerd en in Duitsland op de markt gebracht. De klimaatvriendelijkheid is echter te betwijfelen, omdat Chinese biobrandstoffen meestal niet van reststoffen, maar van palmolie worden gemaakt. Toch kunnen Duitse oliemaatschappijen hierdoor wel voldoen aan hun verplichtingen ten aanzien van het verminderen van hun uitstoot.